Vanarinda – Jataka – #57 – De Aap en de Krokodil

De aap en de krokodil – het hart in de vijgenboom

Heel lang geleden werd de Bodhisattva (Boeddha Shakyamuni) wedergeboren op een plek in de Himalaya als een aapje. Hij werd zo sterk als een olifant, met een flink karakter, groot van lijf en leden en ook nog knap om te zien. Hij leefde op een plek in het bos in een bocht van de Ganges.

In dezelfde tijd huisde er in de Ganges een krokodil. En het geschiedde dat het wijfje van de krokodil, toen zij het lijf van de Bodhisattva zag, een ziekelijk verlangen kreeg om het hart van de aap te eten. Daarom zei ze tegen de krokodil: “Mijn heer en meester, ik wens het hartevlees van die koning van de apen te eten.”

“Liefje, wij leven in het water, deze aap woont op het vasteland. Hoe zullen we hem te pakken krijgen?”

“Pak hem hoe dan ook. Als ik zijn hart niet krijg, zal ik sterven.”

“Vooruit dan maar, wees niet bang, ik weet wel een list, ik zal je zijn hartevlees als maaltijd brengen.” Zo stelde hij het krokodillenwijfje gerust.

Op het uur waarop de Bodhisattva het water van de Ganges dronk en vervolgens op de oever bleef zitten, zocht de krokodil hem op en sprak hem aan: “Koning van de apen, waarom wandel je maar gewoontegetrouw op deze plek, waar je zure vruchten eet? Aan de overkant van de Ganges is er geen einde aan de zoete vruchten van manga- en broodbomen. Waarom ga je daar niet heen en grijp je de kans niet aan om die heerlijke vruchten te eten?”

“Krokodillenkoning, de Ganges is diep en breed. Hoe wil je dan dat ik daar kom?”

“Als je hier komt, zal ik je op m’n rug laten klimmen en je erheen brengen.”

De Bodhisattva geloofde de krokodil en stemde toe. “Kom,” zei de krokodil. “Klim op mijn rug.” En zo gebeurde. Maar toen de krokodil een eindje met hem gezwommen had, liet hij hem in het water onderduiken.

De Bodhisattva riep: “M’n beste, je laat me kopje onder gaan, wat is dat nu?” De krokodil bekende: “Ik ben je niet komen halen met eerlijke bedoelingen. Mijn vrouw heeft een ziekelijk verlangen naar je hartevlees, daarom wil ik haar je hart te eten geven.”

“Vriend, het is goed dat je het mij vertelt. Want als ons hart in onze borst zat, zou het breken als we ons langs de toppen der boomtakken voort reppen.”

“Waar laten jullie je hart dan?”

De Bodhisattva wees hem een vijgenboom die niet te ver weg stond en beladen was met trossen rijpe vruchten. “Kijk,” zei hij, “onze harten hangen aan die vijgenboom.”

“Als je mij je hart geeft, zal ik je niet doden.”

“Hop dan, breng me erheen, ik zal je m’n hart geven dat aan de boom hangt.”

Zo deed de krokodil. De Bodhisattva nam een sprong van zijn rug en zat in de vijgenboom. “M’n beste, domme krokodil,” zei hij, “je dacht dat je de harten van de apen in de boomtop zag hangen, je bent een domoor, ik heb je voor de gek gehouden. Laat er voor jou maar een ruime keuze van vruchten zijn! Je lijf is groot, maar klein is je wijsheid.” En ter toelichting zei hij het volgende vers:

“Genoeg! Beter dan die manga’s, rode appels en broodvruchten
Aan de overzijde, is deze vijgenboom voor mij.
Groot waarlijk is je romp, niet in overeenstemming daarmee je wijsheid.
Krokodil, ik heb je beetgenomen. Zoek nu je heil maar elders.”

De krokodil, zo ongelukkig als iemand die duizend munten heeft verloren, terneergeslagen en verteerd door berouw, droop af naar de plaats waar hij woonde.

 

Onafhankelijk geverifieerd
500 beoordelingen